Oefenen met tweepuntsperspectief: puntenslijper
De vorige keer hebben we een eenvoudig huis in tweepuntsperspectief gezet. Deze keer gaan we een behoorlijk complexe vorm in tweepuntsperspectief tekenen. We gebruiken een puntenslijper als inspiratiebron. De globale vorm ervan heb ik gebruikt om iets mee te doen. Zorg er eerst voor dat je al goed vertrouwd bent geraakt met het tekenen van balken in tweepuntsperspectief voordat je hier aan begint.
Een paar uitdagingen van deze vorm zijn:
- De voorkant bijvoorbeeld lager is dan de achterkant; we krijgen dus een bovenvlak dat helt.
- Hij heeft inhammen in de zijkant. Nu zijn die inhammen in een balk al een uitdaging, maar nu hebben we ook nog eens te maken met dat hellende bovenvlak!
Hieronder zie je het doel:
Ook hier geldt weer: oefen gewoon met de twee vluchtpunten binnen je papier als je een beginner bent. Je krijgt dan misschien wat last van vertekening, maar dat is niet erg. Heb je al wat meer ervaring met het tekenen in tweepuntsperspectief, dan kun je de oefening ook doen met de vluchtpunten buiten je tekening, dan krijg je een wat natuurlijker resultaat:
Begin weer met een balk in tweepuntsperspectief. Ik heb de ooghoogtelijn (horizon) net iets boven het midden van mijn papier gezet en ik teken de balk onder ooghoogte.
De voorkant van de puntenslijper is lager dan de achterkant. Zet een punt (A) neer op de voorste verticale lijn om de hoogte van de voorkant aan te geven. Trek vanuit dat punt een rechte lijn naar de bovenkant van de achterkant (B).
Nu kun je het punt dat je rechtsvoor hebt neergezet (A) overhevelen naar de overkant. Dat kun je doen, door vanuit punt A een lijn te trekken naar vluchtpunt 1. Op de plek waar de lijn de opstaande lijn aan de overkant raakt komt dan de kopie van het voorste punt te liggen (A2).
Nu kun je ook aan de overkant het lage punt aan die zijde van de voorkant (A2) verbinden met het hoge punt aan de achterkant (B2).
Dankzij deze aanpak weten we zeker dat de schuine lijnen op de juiste manier vertekenen in perspectief.
Aan de zijkanten van de puntenslijper komt een inham. Zet twee verticale lijnen neer, deze lijnen geven de breedte van de inham aan. De rechtopstaande lijnen mogen kaarsrecht omhoog, omdat ze niet bij ons weglopen de diepte in (het is de enige set lijnen die parallel blijft aan ons beeldvlak).
De inham heeft dan natuurlijk ook nog een bepaalde diepte. Je kunt vanaf de voorkant een lijn naar vluchtpunt 2 trekken om de diepte van de inham alvast aan te geven. Deze lijn doet gewoon mee met de set lijnen die naar vluchtpunt 2 moeten, omdat hij parallel loopt aan lijnen uit die set.
Nu lopen we tegen een vraagstuk aan. Aan de overkant hebben we ook zo’n lijn nodig om de diepte van de inham aan te geven aan die kant, maar hoe kunnen we er dan voor zorgen dat de diepte van de inham daar hetzelfde wordt? We hebben namelijk te maken met perspectief en in perspectief treedt er verkorting op. Daardoor zal de inham aan de dichtstbijzijnde kant wat dieper lijken dan de achterste.
We moeten even een truc uithalen om de juiste diepte over te hevelen naar de overkant. Trek maar eens twee diagonale lijnen in het grondvlak:
Nu gebeurt er iets leuks: we krijgen namelijk ineens aanknopingspunten! De rode lijn die naar achteren loopt wordt namelijk op twee punten (A en B) doorsneden door de oranje lijnen.
Daar kunnen we wat mee, want we kunnen de punten A en B overhevelen naar de overkant. Trek vanuit de punten A en B lijnen richting vluchtpunt 1:
Deze lijnen kruisen nu de lijnen van het kruis op het grondvlak. Op die kruispunten komen dan de kopieën van punt A en B te liggen (A2 en B2).
In principe hebben we de kopie van punt B (B2) niet eens nodig. We kunnen nu namelijk een lijn vanuit A2 naar vluchtpunt 2 trekken en daarmee hebben we de diepte van de inham van de overkant ook op het grondvlak gezet.
We zijn nog steeds bezig met het neerzetten van constructielijnen die we straks nodig hebben. In de foto hieronder heb ik even aangedikt wat we feitelijk tot nu toe aan ‘buitenkant’ hebben getekend. Dit zijn de lijnen die tot nu toe ‘zeker’ zijn:
Laten we nu eerst de onderkant van de inham eens aangeven. Teken zoiets als op de afbeelding hieronder. Vanuit het voorvlak lopen twee schuine lijnen naar binnen tot aan de dieptelijn die we zojuist hebben gemaakt. De schuine lijnen heb ik oranje gemaakt, omdat ze niet bij vluchtpunt 1 of 2 horen. Het stukje er tussenin is rood, omdat die lijn naar vluchtpunt 2 loopt. Deze inham was makkelijk te maken omdat we al het voorwerk al hadden gedaan.
Nu is het natuurlijk leuk om die inham helemaal af te maken. Daarvoor moeten we alleen weer iets weten, voordat we verder kunnen. We kunnen namelijk nu wel lijnen rechtop de lucht in zetten, maar waar moeten die dan eindigen? Dat is hier heel complex, omdat het bovenste vlak schuin omhoog loopt. Gelukkig is er weer een trucje om dit makkelijk op te lossen.
Om de bovenkant af te maken hebben we de diepte van de inham ook bovenop nodig en dat vlak loopt dus schuin. Maar… wij kunnen ‘de hoek om wandelen’ met de lijn die de diepte van de inham aangeeft. Die lijn raakt namelijk onderin het voorvlak (A) en vanuit dat punt kunnen we straffeloos een lijn kaarsrecht omhoog zetten (alle verticale lijnen in deze tekening mogen kaarsrecht omhoog, omdat ze niet in perspectief vertekenen).
Nu zou het leuk zijn als we onze wandeling vanuit B konden vervolgen over dat schuine vlak. Jammer genoeg gaat dat niet zomaar, want we weten wel waar die lijn dan moet beginnen, maar we weten niet waar we die lijn naartoe moeten trekken. Hij moet immers niet naar vluchtpunt 2. De lijn die op het bovenvlak moet komen, hoort bij de set schuine lijnen en niet bij de sets die naar vluchtpunt 1 en 2 gaan.
Toch kunnen we er makkelijk achterkomen waar de lijn naartoe moet gaan. We kunnen namelijk de rode lijn die over de grond loopt ook aan de achterkant straffeloos kaarsrecht omhoog trekken:
En daarmee krijgen we gratis en voor niks twee punten die we gewoon met elkaar kunnen verbinden met een rechte lijn! Ik heb hem oranje gemarkeerd, omdat hij niet naar vluchtpunt 1 of 2 gaat. Deze lijn loopt precies boven de rode lijn. We weten nu dus hoe diep de inham aan de boven- en onderkant gaat worden.
Dit proces kun je aan de andere kant herhalen:
Nu kunnen we in de zijkant waar we tegenaan kijken de hoogtelijnen naar de juiste plekken sturen. Je kunt ze afstoppen op de plekken waar ze tegen de schuin oplopende lijn raken (let goed op of je ze echt tot de juiste bovenste lijn laat lopen, de lijn die ik oranje heb gemarkeerd, de inhamdieptelijn).
Nu hebben we dus twee aanknopingspunten aan deze kant (A en B). Die willen we kopiëren naar de andere kant. Dat kan heel makkelijk, want we kunnen vanuit die twee punten twee lijnen richting VP1 trekken.
Die lijnen raken de lijn die we zojuist bovenop het bovenvlak hebben gezet (oranje inhamdieptelijn). Op die plekken komen de twee aanknopingspunten (A2 en B2) te liggen die we nodig hebben om aan de overkant de hoogtelijnen neer te kunnen zetten.
We hebben aan de overkant ook nog kopieën nodig van de twee punten waar de inham begint (C en D). Ook die kunnen we makkelijk vinden door vanuit de punten lijnen naar VP1 te trekken. Daar waar ze de buitenste lijn van de bovenkant raken (oranje gemarkeerd) komen de kopieën (C2 en D2) te liggen.
Nu kunnen we al die punten met elkaar verbinden. De schuine lijnen die naar binnen lopen heb ik oranje gemarkeerd, die horen niet bij een van de twee sets parallelle lijnen die naar VP1 of VP2 gaan. Alleen het rode stukje op het grondvlak hoor bij de set parallelle lijnen die richting VP2 gaat.
Nu hebben we deze complexe vorm eigenlijk klaar, we kunnen nog wel even de overkant helemaal compleet maken met onze röntgenblik. Je kunt aan de overkant vanuit A2 en B2 een rechte lijn naar beneden trekken. Die moeten stoppen op de inhamdieptelijn op het grondvlak. Vanuit C2 en D2 kun je lijnen naar beneden trekken die moeten stoppen op de buitenste lijn van het grondvlak.
Nu kun je al die punten weer verbinden met de volgende lijnen. Oranje voor de lijnen die naar binnen duiken, rood voor het stukje dat bij de lijnen richting VP2 hoort.
Op zich is dit allemaal niet nodig natuurlijk, want we zien die lijnen eigenlijk niet eens. Maar het is leuk werk en het is goed voor de ontwikkeling van de röntgenblik.
Daarna is het altijd nog leuk om de tekening ‘op te ruimen’. Probeer na te gaan welke lijnen je wel kan zien en welke niet. De lijnen die je kunt zien maak je gewoon een stuk donkerder. In plaats daarvan kun je ook de constructietekening overtrekken en dan dus alleen de lijnen neerzetten die je echt kan zien.
Ook voor deze oefening geldt: je kunt hetzelfde object ook eens tekenen met een hoger standpunt of juist een lager standpunt. Voor een hoog standpunt zet je de ooghoogtelijn bovenin je papier, voor een laag standpunt zet je hem juist onderin.
Ook kun je de vluchtpunten wat verder uit elkaar zetten, het object vanaf de achterkant te tekenen enzovoorts.
Het hoeft ook niet op een puntenslijper te lijken. Het gaat er maar om dat je bezig bent met de richtingen van de lijnen en het oefenen van het overhevelen van punten naar de overkant.
Ook kun je er zelf nog wat extra details op proberen aan te brengen.
Veel succes en plezier met deze oefening!